“Er moet nu toch echt wat gebeuren!”
“Er moet nu toch echt wat gebeuren” hoor ik aan de andere kant van de lijn.
Het is vrijdagavond net na half zeven en ik sta met een onhoorbare zucht weer op van de eettafel, mijn vrouw en kinderen daar achterlatend. Ik loop naar de studeerkamer. Daar kan ik rustig praten en meteen meekijken in het dossier van de patiënte waar ik over gebeld ben.
’s Middags om vijf uur had mijn collega al gebeld om deze patiënte over te dragen. Mijn collega had die middag met alle betrokkenen, inclusief haar ouders en haarzelf, uitgebreid overleg gehad.
Het ging niet goed met haar. Ze was in de war na een vervelende interactie met een huisgenoot een week geleden. Die huisgenoot had wat naars tegen haar gezegd waardoor akelige herinneringen uit het verleden weer naar boven waren gekomen. Besloten werd dat haar eigen woning met haar eigen bekende personeel voor haar het meest optimaal zou zijn. Therapie zou volgende week starten en ze kreeg een milde angstdemper de komende dagen.
Nu staat ze weer keihard gillend in haar eigen kamer. Ik hoor haar schreeuwen op de achtergrond. Dat had ze de afgelopen dagen vaker gedaan. Soms moest ze ook worden vastgehouden omdat ze de begeleiding wilde aanvallen of dreigde van het balkon te springen.
Ik vraag de medewerkster eerst even naar een andere rustige ruimte te gaan zodat we ongestoord kunnen praten. Als dat is gebeurd en het gegil niet meer hoorbaar is, eist de medewerkster een opname in de psychiatrie. Ik moet toch ook wel snappen dat het zo niet langer gaat?
Als ik vertel dat ik haar snap maar dat een opname de patiënte waarschijnlijk nog meer in de war zal brengen, bindt de medewerkster een beetje in.
Ik hoor vertwijfeling in haar stem. Alsof ze, voor ze mij belde, tegen haar collega’s heeft gezegd dat ze “wel even een opname zal regelen met die dokter”.
“Wat ze nodig heeft is een arm om haar heen van jullie en juist geen gesloten opname op een crisisafdeling bij de psychiatrie,” geef ik haar mee. “De vorige avonden is het ook gelukt om haar weer te benaderen en vanmiddag is al geconstateerd dat het elke dag weer iets beter gaat, toch?”
Maar het verplegend personeel heeft het hele weekend nog te gaan en daar zien ze als een berg tegenop. Als ik vertel dat ik tot maandagochtend dienst heb en dat ze me mogen bellen als het niet gaat, gaat ze akkoord.
“Oké, ik ga een arm om haar heen doen” sluit ze het gesprek af. Ik ben de rest van het weekend niet meer over haar gebeld.