“Rubato”
Ik zit op een bankje voor de kantine. Er waait een beloftevol warm briesje. Terwijl ik wacht op mijn collega met wie ik een lunchafspraak heb, koester ik mij behaaglijk in de stralen van de eerste voorjaarzon. De hele ochtend zag ik vanuit de poliruimte die zon al schijnen en dus ben ik nu ‘per ongeluk’ wat te vroeg. Naast mij staat een kleine rolstoel met een meisje erin. Sonja heet ze. Ik ken haar. Ze is acht jaar en heeft, toen ze vijf jaar was na een ernstig auto-ongeluk een tijdje in coma gelegen.
Ze kijkt mijn kant op. Naast het meisje zit haar begeleidster; die is druk met haar smartphone. Ik heb die ochtend hard moeten aanpoten om iedereen de wachtkamer uit te werken en realiseer me dat ik best een beetje moe ben. Ik doe mijn ogen dicht en geniet van de zon. “Wat is die zon lekker zeg”, mompel ik voor me uit. Ik denk terug aan een bijna vergeten vakantie in Griekenland waar het toen in het najaarszonnetje net zo lekker was. Ondertussen maak ik in mijn hoofd een lijstje met dingen die ik nog moet doen. Er moet nog een fiets naar de fietsenmaker, wat moeten we eten vanavond, die declaratie moet ik nog indienen…
Maar vooralsnog zit ik alleen maar heerlijk in het zonnetje. Dan opeens hoor ik naast mij een klein stemmetje: “Ja…..erg lekker.” Ik schrik me een hoedje. Naast mij zit Sonja mij met glinsteroogjes zit aan te kijken. Dit had ik niet verwacht. Ik was mij er niet van bewust dat Sonja kon praten. Ik verman me en vraag haar, terwijl ik me een beetje naar haar toebuig: “Ga je zo ook lekker lunchen?”
Ze blijft me stoïcijns aankijken. Ik wacht een tijdje op wat er komen gaat en constateer dat de begeleidster nog steeds gebiologeerd met haar smartphone bezig is. Dan wend ik mij weer naar Sonja. Ze blijft me met haar glinsteroogjes uitdrukkingsloos aankijken. Een beetje ongemakkelijk vraag ik me af of ik nu gek aan het worden ben. In haar ogen zie ik niet veel veranderen. Tenslotte ga ik weer een beetje achteruit zitten. En dan zegt ze opeens, nu wat helderder dan de eerste keer “Ja, en ik wil patatjes”. En ze schenkt mij een brede glimlach.
Die middag zie ik Hugo. Hij is begin 20. Hij komt mijn kamer binnenstormen en gaat snel zitten op een van de stoelen voor mijn bureau, terwijl hij tegen de draadjes tikt die hij heeft losgemaakt uit een soort grote kluwen touw. Het lijkt een beetje op een landvast van een boot. Ondertussen blijft hij schichtig naar de deur kijken. Dan komt zijn begeleider binnen. Hugo staat weer snel op en loopt de begeleider tegemoet. Hij pakt met een dwingend gebaar de pols van zijn begeleider. De begeleider heeft moeite de deur achter zich dicht te doen omdat Hugo hem meetrekt om op de andere stoel voor het bureau te gaan zitten. Als de begeleider zit, gaat Hugo ook zelf weer zitten en kijkt beurtelings zijn begeleider en mij aan. Ik vraag aan de begeleider wat ik voor ze kan doen.
Ik ben nauwelijks uitgesproken of Hugo vraagt aan de begeleider “Koffie?”
“Als we weer teruggaan naar de woning Hugo, nu eerst even praten met de dokter, ok?” is het antwoord. Dan richt de begeleider zich weer tot mij: “Dit is het dus dokter, hij probeert steeds zijn programma te versnellen. Meestal is er dan iets lichamelijks waardoor hij zich niet lekker voelt.”
Hugo is ondertussen een beetje heen en weer aan het wiegen terwijl hij tegen zijn draadjes aan blijft tikken. Hij humt een beetje zachtjes en vraagt dan weer terwijl hij de begeleider strak blijft aankijken, net iets te hard “Koffie?”
De namen van de patiënten zijn gefingeerd
Van Dale: “Rubato(1) zn. muzikale term: vrije behandeling van het tempo…”
Eerder gepubliceerd op mednet 15 maart 2013