“Een MRI”
De heer en mevrouw Vermeulen, de ouders van Suzanne, zitten tegenover mij. Mijnheer Vermeulen is een vrij kleine man met een kaal hoofd. Hij nipt van zijn koffie die de doktersassistente net voor hem heeft neergezet. Zijn bril beslaat als hij de koffie koud blaast. Zijn vrouw zit gespannen stijf rechtop naast hem en kijkt toe hoe ik mijn koffie voor me neergezet krijg. Aan de ene hoek van de tafel zit de persoonlijk begeleidster van Suzanne en aan de andere hoek de pedagoog van de woning van Suzanne.
Ik begin het gesprek met de vraag of de mijnheer Vermeulen een doekje wil voor zijn bril. Hij kijkt mij een beetje verward aan. “Uw bril is beslagen van de koffie”, leg ik uit.
“Oh, ja, geen probleem hoor”, zegt hij met een glimlach.
“Ok”, begin ik, “de uitslagen van het bloedonderzoek waren allemaal goed. Daar vinden we dus geen aanknopingspunten voor het gedrag van Suzanne.”
Ik zie mevrouw Vermeulen verward kijken. Dat had ze blijkbaar niet verwacht. “Op de röntgenfoto’s konden we ook geen aanwijzingen vinden voor problemen”, ga ik verder.
Ik heb mijn zin nauwelijks afgemaakt of mevrouw Vermeulen kijkt haar man aan en zegt dan met een iets te harde stem: “Dan willen wij nú een MRI!”
Ik zie de persoonlijk begeleidster van Suzanne een beetje in elkaar zakken. Meneer Vermeulen gaat onverstoorbaar door met het koud blazen van zijn koffie.
Ik kijk mevrouw Vermeulen aan. “Ik begrijp dat u zich zorgen maakt over het gedrag van uw dochter. Dat doen wij ook, laat dat duidelijk zijn. Als dokter van Suzanne zie ik ook dat ze niet lekker in haar vel zit.”
“Nou, dan is het toch logisch dat we nu een MRI laten maken!”, zegt ze “Dat zou bij u of mij toch ook gebeuren als de huisarts niet weet wat er aan de hand is?” Ze kijkt me strijdvaardig aan.
Ik kan een lichte zucht niet helemaal onderdrukken. “Daar gaan we weer”, denk ik bij mezelf.
“Nogmaals; wij delen uw zorgen. De kans dat er bij de MRI nuttige informatie naar voren komt, schat ik erg klein in. Daarnaast kan er bij uw dochter niet zomaar een MRI gemaakt worden. Ze zal dan onder narcose moeten.”
Mevrouw Vermeulen geeft geen duimbreed toe.
“Dan moet dat maar! Ik wil nu dat er duidelijkheid komt! Ik slaap al weken niet goed, dit kan niet meer zo!” Haar stem trilt een beetje en slaat bij de laatste woorden over.
Ik kijk haar aan en voel voornamelijk compassie met deze vrouw. “Mijn voorstel is dat de pedagoog en de persoonlijk begeleidster Suzanne de komende week gaan observeren. Mijn vermoeden is dat ze niet zozeer last heeft van iets lichamelijks maar dat ze vooral overprikkeld is door de wisseling van dagbesteding een maand geleden. Ik zal haar de komende weken minimaal eens per week beoordelen en over twee weken doen we dan het lab nog een keer over.”
Onverwacht neemt mijnheer Vermeulen nu het woord.
“Lieverd”, zegt hij “ik denk dat de dokter gelijk heeft”
Mevrouw Vermeulen is vooral machteloos. Ze ziet dat het niet goed gaat met haar dochter en maakt zich daar veel zorgen over. Ik ben natuurlijk niet de dokter van mevrouw Vermeulen maar ik vermoed dat ze een angststoornis heeft. En als je een kind hebt met een verstandelijke handicap, een kind waarover je je al meer dan 30 jaar zorgen maakt, heb je ook wel recht op een angststoornis. Eigenlijk vreemd dat we dat niet veel vaker zien bij ouders…
De namen van de familie en patiënt zijn gefingeerd
Eerder gepubliceerd op mednet 18 februari 2013