Zwembandjes
Stoer loopt hij naast mij richting de vaart waar we gaan zwemmen. Het is zinderend heet en ik verheug me al op het koele water. In mijn linkerhand heb ik twee oranje zwembandjes vast en in mijn rechterhand de hand van mijn vierjarig zoontje. Over mijn schouders hangen twee handdoeken. We hebben onze zwembroeken al aan. “Zo, even de zwembandjes omdoen hoor” zeg ik terloops tegen hem. Hij loopt stoer door en roept “Nee, ik kan zwemmen!” Ik kijk verbaasd omlaag naast mij terwijl we steeds dichter bij de vaart komen.
“Jij kunt helemaal niet zwemmen! Je bent twee weken geleden net begonnen in het pierenbadje voor je eerste diploma”.
“Ik kan zwemmen!” roept hij nog een keer hard.
Ik peins even hoe ik dit moet oplossen.
Bij de vaart aangekomen zet ik hem op mijn heup en stap samen met hem in het water. Het water is echt heerlijk. Ik sta op de zompige modderige bodem en plaats hem met gestrekte armen voor me.
“Weet je zeker dat je kunt zwemmen en geen bandjes nodig hebt?” vraag ik hem nog een keer. En nog een keer roept hij: “Ik kan zwemmen!”.
“Oké” zeg ik en ik beweeg mijn handen onder zijn oksels naar beneden. Hij maakt wat wilde bewegingen met zijn armen en gaat kopje onder. Na drie seconden doe ik mijn armen weer omhoog en komt hij proestend boven.
“Kun je zwemen?” vraag ik vriendelijk. “Nee,” zegt hij wat bedremmeld.
“Moet je bandjes om?” is mijn tweede vraag
“Ja” zegt hij.
Aan dit voorval dacht ik laatst terug toen ik met een jongen van negentien jaar met een lichte verstandelijke beperking, zijn ouders en zijn begeleiding in gesprek was.
De jongen vertelde uitgebreid dat hij best op zichzelf kon en ook wilde wonen. Zijn ouders en begeleiding dachten zeker te weten dat hij het niet alleen kon en eisten dat hij zich liet begeleiden. Dat wilde hij absoluut niet.
Ik heb het verhaal van de zwembandjes aan ze verteld.